Beslissing van de Commissie van Beroep van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond
Zaaknummer 0708-2
1. |
Inleiding |
|
Met een e-mailbericht, bij de KNSB binnengekomen op 17 oktober 2007, heeft de schaakclub ESGOO tijdig - binnen de in het Competitiereglement opgenomen beroepstermijn van 2 weken - beroep aangetekend tegen de beslissing van de competitieleider van de KNSB. De Commissie beschouwt per e-mail verzonden beroepen, waarvan vast staat dat zij tijdig en in goede orde ontvangen zijn, als gelijkwaardig aan beroepen die zijn ingediend bij aangetekend schrijven in de zin van artikel 3 lid 2. De beslissing van de Competitieleider is op 11 oktober 2007 verzonden per e-mailbericht aan de heer Grotenhuis, teamleider van ESGOO 2 en betreft de wedstrijd ESGOO 2 - Dr. Max Euwe 2, gespeeld op 6 oktober 2007, in de 3e klasse B van de KNSB-competitie. De enig relevante en onbetwistbare feiten zijn dat de heer M. Krallmann (ELO 2289) is ingevallen in de wedstrijd ESGOO 2 tegen Dr. Max Euwe 2 en speelde tegen de heer T. Ellenbroek (ELO 2077). Deze invalbeurt vond geen genade in de ogen van de Competitieleider in zijn uitspraak van 11 oktober. Naast de bestreden beslissing van de competitieleider en het beroepschrift heeft de commissie kennis genomen van de volgende stukken:
|
|
|
|
De norm voor het opstellen van invallers is opgenomen in artikel 13 lid 3 van het KNSB-competitiereglement 2007-2008. De sanctie voor overtredingen van deze norm is te vinden in artikel 14 van dit reglement. De volledige artikelen 13 en 14 luiden: "Artikel 13
Artikel 14 Bij overtreding van de bepalingen van artikel 12 en 13 lid 3 verklaart de competitieleider de partij steeds verloren voor de speler, die ten onrechte aan de wedstrijd heeft deelgenomen." Alvorens een inhoudelijk oordeel te geven stelt de Commissie voorop dat zij overtuigd is van de goede trouw van de vereniging ESGOO en de functionarissen van die vereniging, ook in deze kwestie. In zijn algemeenheid geldt volgens de meerderheid van de Commissie ten aanzien van art. 13 lid 3 de interpretatie zoals eerder door de Commissie van Beroep opgenomen in de uitspraak van de Commissie van Beroep 0506-1: "Artikel 13 lid 3 laat door de gekozen redactie, onder meer door het gebruik van de term "redelijkerwijze", schijnbaar enige ruimte om spelers op te stellen die qua rating sterker zijn dan spelers in een hoger team van dezelfde vereniging. Echter blijkt deze ruimte bij nauwkeurige beschouwing zonder voorafgaande toetsing door de Competitieleider illusoir, omdat deze term gelezen moet worden in relatie tot de rest van de volzin waarin die term "redelijkerwijze" is opgenomen en de laatste zin van art. 13 lid 3. Dan blijkt weliswaar dat naast de rating ook "andere factoren" een rol kunnen spelen bij het bepalen of een bepaalde invaller mag worden opgesteld, maar dat een beroep op dergelijke factoren vooraf door de competitieleider moet zijn gehonoreerd. Nauwkeurig lezen van het Competitiereglement mag gevraagd worden van functionarissen bij de aan de competitie deelnemende verenigingen." Voor alle duidelijkheid tekent de Commissie hierbij nog aan dat art. 13 lid 2 de vaste opstelling regelt en art. 13 lid 3 het invallen, wat betekent dat voorbeelden uit de ene sfeer zeggingskracht missen voor de andere sfeer. Dit verklaart ook het verschil in normstelling tussen beide leden. Het eerste en grootste gedeelte van het beroepsschrift van ESGOO, dat zich concentreert op een fictieve indeling van de heer Krallmann in een vaste opstelling, verliest het verschil in onderwerp en normstelling tussen beide leden uit het oog en kan reeds daarom geen doel treffen. De beschouwing over de verschillende ELO's van de heer Krallmann snijdt in zijn algemeenheid hout, omdat het Competitiereglement niet aangeeft welke van de verschillende ELO's relevant zijn. Nu ook de FIDE-ELO van de heer Krallmann hoger ligt dan de hoogste ratinghouder in ESGOO 2 en hij ook qua FIDE-rating nummer 8 van ESGOO 1 zou zijn, kan deze grond in dit geval geen doel treffen. Het lijkt de Commissie, anders dan het beroepsschrift van ESGOO lijkt te indiceren, niet redelijk om van de Competitieleider te verwachten dat deze de nationale ratings van het land van herkomst bijhoudt van buitenlandse spelers die in de Nederlandse competitie uitkomen. Wel kunnen deze ratings een rol spelen bij de beoordeling van "andere factoren" in de zin van art. 13 lid 3. Het is dan aan de verenigingen om bij een verzoek om instemming van de Competitieleider met invalbeurten al dan niet een beroep op die andere nationale ratings te doen. Tenslotte is de beslissing van de Competitieleider van 14 november 2007 om de heer Krallmann toestemming te geven de rest van het seizoen (vanaf ronde 4) te laten invallen niet relevant voor deze uitspraak. Deze beslissing is genomen op een ruim na ronde 2 ingediend expliciet dispensatieverzoek van ESGOO, waardoor - anders dan in deze zaak - de "andere factoren" in de zin van art. 13 lid 3 wel meegewogen konden worden. Ten overvloede geeft de Commissie het KNSB-bestuur concreet in overweging om in het Competitiereglement te verduidelijken welke ELO's van toepassing zijn. Ten overvloede meent de Commissie bovendien, evenals de wedstrijdleider extern van ESGOO in zijn beroepsschrift, dat het bestuur in elk geval zou kunnen besluiten de inhoud van de competitiemailings betreffende de invallerregeling op te nemen in een toelichting op het Competitiereglement zelf, wat de kenbaarheid van de in de praktijk weerbarstig blijkende regeling vergroot. Dit gebrek aan kenbaarheid kan overigens niet leiden tot een ander oordeel in deze zaak. Resumerend meent de Commissie van Beroep geen ruimte te hebben om de regel in art. 13 lid 3 anders te interpreteren dan de Competitieleider in zijn uitspraak van 11 oktober heeft gedaan en anders dan zijzelf deed in de uitspraak 0506-1. Ook kan de Commissie niet besluiten om de sanctie van art. 14 achterwege te laten, zelfs niet nu de Commissie overtuigd is van de goede trouw van ESGOO en ondanks de door deze vereniging aangevoerde argumenten. De sanctie in art. 14 volgt blijkens de redactie van art. 14 bovendien onontkoombaar op een geconstateerde overtreding van art. 13 lid 3. |
|
|
|
De Commissie van Beroep
Aldus vastgesteld op 31 december 2007 door de heren H. van Putten, A. A. Schuering en C. Versteeg, leden van de Commissie van Beroep, en namens de leden van de Commissie van Beroep ondertekend door H. van Putten. |